Citaten uit de werken van Jakob Lorber
Gebruikte afkortingen:
GJE = Grote Joannes Evangelie
BM = Bisschop Martinus
GZ = De Geestelijke Zon
HH = Van de hel tot de hemel
HG = De huishouding van God
JJ = De jeugd van Jezus
Hi = Himmelsgaben (nog niet in het Nederlands vertaald)
Wie echter alles in de wereld zou verliezen, maar toch Mijn naam zou behouden, zou tenslotte niets verloren, maar alles gewonnen hebben. (GJE V / 5:5)
Het doen toekomen van Mijn genade is Mijn werk, dat aan niemand wordt onthouden. Maar het aangrijpen van Mijn genade en het ernaar handelen is het eigen werk van iedere vrije geest. (BM / 144:11)
Wat is God in de geest en in de waarheid aanbidden? Aan de ene ware God geloven, Hem boven alles liefhebben en Zijn geboden houden. Wie dat doet, die bidt onafgebroken in de geest en in alle waarheid. Maar zonder de daad is ieder lippengebed een leugen. (GJE III / 36:4-5)
Waar het gaat om de volledige vrijheid van een wezen, daar moet zelfs ik Mijn almacht inhouden. Want zou ik die gebruiken, dan was het onmiddellijk uit met het vrije wezen, en Ik had in plaats van vrij levende, denkende en handelende kinderen slechts gerichte machines. (GZ / 59:10)
Moge een mensenziel met haar voleinding ook nog zo lang bezig zijn, zo behoudt zij toch haar eigenste oer-ik en dat zal als zodanig ook onveranderlijk herkenbaar blijven. (GJE IV / 243:2)
Wie Mij zoekt in Mijn werken en tekenen, die heeft een zeer zware en moeizame taak en kan gauw verlammen onder die grote last; maar wie zoekt in de liefde, die zal Mij als de kracht van al het leven in zich, spoedig en makkelijk vinden. (GJE VIII / 214:10)
De talenten zijn daarom door Mij zo verschillend verdeeld onder de mensen, opdat een ieder zijn naaste naar gelang het hem eigen talent in de door Mij geboden naastenliefde kan dienen. (GJE X / 65:4)
In het hoofd zit het koud berekenend verstand van de ziel, maar in het hart rust de liefde, een geest, genomen uit de geest van Mijn hart. (HH II / 279:5)
Leren moeten slechts lichaam en ziel; de geest heeft reeds alles in zich uit God. (JJ / 55:23)
Zoals de innerlijke hoedanigheid van de mens is, wanneer hij deze wereld verlaat, zo ook zal aan gene zijde de hoedanigheid der wereld zijn, die hij uit zichzelf zal vormen en waarin hij dan goed of slecht zal leven. (GJE VI / 33:9)
Het zielenleven van de mens na het afleggen van het lichaam is een trapsgewijze voortgang, daar de voleinding der ziel onmogelijk het werk van één ogenblik kan zijn, en wel om die reden, dat de ziel als een begrensd wezen het oneindige en eeuwige van de geest Gods en diens werken slechts langzamerhand in zich kan opnemen en begrijpen.(GJE V / 225:8)
Maar die is voor Mij een zondaar, die geen liefde heeft. (JJ / 172:21)
Daarin bestaat de hoogste wijsheid, dat u wijs wordt door de levende liefde. Alle weten is zonder de liefde niets waard. Daarom: bekommert u niet zozeer om het vele weten, maar wel dat u veel liefhebt, dan zal de liefde u geven, wat geen weten u ooit kan geven. (GJE IV / 1:4)
Door Mij zal nooit iemand tot wat dan ook gedwongen worden! Wie Mij wil aannemen, die neme Mij aan, en wie Mij en Mijn leer wil volgen, die volge! Want Ik en Mijn Rijk zijn vrij en willen derhalve ook in vrijheid verworven zijn. (GJE I / 93:4)
De mens moet dus in de wereld werkzaam zijn en vrijwillig de kwade verlokkingen van de wereld weerstaan. Daardoor wordt zijn ziel sterk en zal de kracht van Gods geest haar doordringen. Maar door als een luiaard door het leven te gaan, komt niemand ooit tot het ware, eeuwige leven, want dat vereist de grootst mogelijke en volledige werkzaamheid op de talloze terreinen en gebieden van het leven. Zulke mensen zondigen weliswaar net zo weinig als een steen; maar is dat soms een verdienste van de steen? (GJE VII / 156:7-8)
In de tong woont de Geest niet, maar uitsluitend in het hart. Wie welbespraakt is, heeft daarom nog geen wakkere geest; want de tong is een deel van het hoofd en is daarvan voet en arm. Maar wanneer de geest ontwaakt is, heeft de tong van het hoofd rust. Nu ziet het verstand van het hoofd als het natuurlijke licht der ziel, welk een groot onderscheid er tussen de tong van de geest en die van het vlees is. (HG II / 57)
Als je Mij liefhebt, zul je ervaren dat Ik een ware Vader ben. (HG II / 257)
Een druppel medegevoel is beter dan de beste en strengste gerechtigheid. (JJ / 138:10)
Slechts door deemoed wordt de mens pas mens en een echt kind van God. (GJE IV / 121:7)
De mens hoeft in zijn tijdelijke leven niet in alle diepten van Mijn wijsheid door te dringen; Ik heb hem daartoe immers een eeuwig leven in het vooruitzicht gesteld. (HG III / 27)
Men wordt niet alleen wijs door wat men hoort en dadelijk begrijpt, maar het meest door wat men wel hoort, maar niet begrijpt. (GJE V / 115:6)
Want elk gericht wezen komt reeds met alle hem toekomende volmaaktheden op de wereld en heeft daarom geen openbaring nodig. Maar heel anders is het gesteld met de mens! Deze komt in zijn hele sfeer naakt ter wereld en heeft daarom zeker wel een geopenbaarde handleiding nodig, waarnaar hij zijn heel vrije, door niets gebonden levenskracht moet beginnen te ontwikkelen, om een waarachtig zelfstandig, vrij, levendig wezen te worden. (Hi II / blz.269)